Het verhaal van Dessu

DESSU TESFAY:

Bizarre vlucht uit een dictatoriaal regime

Hij groeide op in Eritrea, waar hij weigerde om onderdeel te zijn van een dictatoriaal regime. Toen hij 18 jaar was, stond hij voor de keuze. Vechten voor het Eritrees leger, óf vluchten. Hij koos voor het laatste en een bizarre tocht volgde. Via Soedan naar Libië en met honderden vluchtelingen op een gammel bootje de Middellandse zee op. Het heftige verhaal van Klink-Nijland-medewerker Dessu Tesfay.

“Mijn naam is Dessu Tesfay en ik ben in 1994 geboren in Mai-Mine. Dat is een regio in het zuiden van Eritrea, een land in Oost-Afrika met ongeveer zes miljoen inwoners. Daar groeide ik op met mijn moeder, twee oudere broers, een zusje en twee jongere broertjes. Een gezin van zes kinderen dus. Mijn vader zagen we maar één keer per jaar, hij vocht in het Eritrese leger.

In Eritrea is het leger al heel lang de baas. Al leefde ons gezin er wel in veiligheid. Mijn broers, zusje en ik konden naar school en er was geen oorlog. Maar kinderen hebben er totaal geen toekomst. Als jongens 18 jaar worden, moeten ze het leger in. Zo’n leven als soldaat zag ik helemaal niet zitten. Daarom besloot ik in 2013 voor mezelf te kiezen en te vluchten naar Soedan, een buurland van Eritrea. We woonden op dat moment al niet meer in Mai-Mine, maar in het westelijker gelegen Omhajer, waar we in 2008 naar toe verhuisden. Daar onderhielden we een kleine boerderij. We huurden een trekker en verbouwden mais. Maar ik wilde niet blijven.

Eritrea à Soedan
De keuze om te vluchten uit Eritrea was niet gemakkelijk. Ik moest m’n familie achterlaten. En als ik gepakt zou worden tijdens zo’n vlucht, was ik voor jaren de gevangenis ingegaan. De vlucht zelf was bovendien erg gevaarlijk. Om één uur ’s nachts begon ik met lopen,  vanaf Omhajer was het nog ongeveer 25 kilometer tot de grens met Soedan. Uiteindelijk lukte het om die grens over te steken en ik was weg uit Eritrea.

Eenmaal in Soedan reisde ik door naar de hoofdstad, Khartoem. Een enorme stad met 2,2 miljoen inwoners. Daar woonde ik in een klein kamertje en ik kon al snel aan het werk. Eerst bij een bouwbedrijf en daarna als assistent van een elektricien. Maar ik kreeg geen verblijfsvergunning in Soedan. Als ik was gepakt, hadden ze me teruggestuurd naar Eritrea. Na negen maanden zat er niets anders op dan het land alweer te verlaten.

Soedan à Libië à Sicilië
Opnieuw stond mij een levensgevaarlijke vlucht te wachten. Met 36 vluchtelingen vertrokken we in één auto naar Libië, in het noorden van Afrika. Ik betaalde 1.500 dollar om mee te mogen. Het was een reis van een paar duizend kilometer en we waren drie weken onderweg, dwars door de woestijn. Er was veel te weinig water mee, slechts twee jerrycans. Meer paste er niet in. Het enige dat we konden eten was een soort cake. Natuurlijk was ik bang, onderweg hadden we dood kunnen gaan. Maar ik had geen andere keuze.

Uiteindelijk bereikten we Libië. Daar ben ik twee maanden illegaal verbleven, waarvan de laatste maand aan de noordkust van het land. Vanaf daar vertrekken de boten vol met vluchtelingen die proberen het vaste land van Europa te bereiken. Het werd een helse tocht over de Middellandse zee. Met 350 mensen stapten we om twaalf uur ‘s nachts op een klein gammel bootje. Na zes uur varen viel de motor uit en niemand aan boord wist hoe het gerepareerd moest worden. We dobberden rond en iedereen dacht dat we er geweest waren. Uren later zijn we gelukkig gered door de Italiaanse kustwacht, die ons naar Sicilië bracht.

Sicilië à Ter Apel à Zwolle
Zonder spullen en zonder geld kwam ik aan in Europa. Het was een vreselijke vlucht, maar ik had Europa bereikt. Vanaf Sicilië stapte ik vervolgens op de bus naar Rome, een reis van 900 kilometer. Daar woonde een bekende van onze familie. Mijn broer had hem geld gestuurd om kleren, eten en een telefoon voor mij te kopen. Zo kon ik verder doorreizen en via Parijs bereikte ik op 13 mei 2014 eindelijk Nederland. Daar werd ik opgevangen in Ter Apel en later in het asielzoekerscentra in Emmen en Deventer.

In de azc’s heb ik de inburgeringscursus gedaan en de Nederlandse taal geleerd. In Wijhe kreeg ik een woning en maakte ik vrienden bij de voetbalvereniging. Ik ging ook weer naar school. In de eerste jaren moest ik nog wel wennen aan de kou in Nederland, maar dat is inmiddels goed gelukt. Sterker nog, ik werk bij Klink-Nijland elke dag in de buitenlucht. In maart 2021 ben ik hier aan de slag gegaan en ik zit er helemaal op m’n plek. Ik heb fijne collega’s en heb er heel veel geleerd. Inmiddels woon ik in Zwolle en heb ik een prachtige zoon. Hij heet Einsmos is nu vier jaar. Met zijn moeder ben ik overigens niet meer samen. De woning in Zwolle deel ik met mijn neef.

Natuurlijk mis ik m’n familie wel. Sinds 2013 heb ik m’n moeder, vader, broers en zus niet meer gezien. Op één broer na, hij is later ook naar Europa gevlucht. Hij woont in Brussel en we spreken regelmatig af. De rest woont nog altijd in Eritrea, maar ik durf het niet aan om ze daar op te zoeken, ik weet niet wat er dan met mij gaat gebeuren. Via Skype heb ik wel contact met ze. Er is één manier om m’n moeder te kunnen ontmoeten. Daarvoor moeten we afspreken in een buurland van Eritrea. De rest van m’n familie kan het land niet uit. Komende zomer ben ik van plan om naar Ethiopië te vliegen en daar mijn moeder te ontmoeten. Of dat lukt is onzeker, want in de grensregio is er een conflict gaande tussen Eritreeërs en Ethiopiërs. Het wordt een spannende reis.”